Slecht gehecht?

Als mijn ouders vertelden over mij als kind, hoorde ik vaak terug dat ik zo goed zelfstandig kon spelen. Tijdens een verjaardag zat ik uren onder tafel in mijn eentje te spelen. Als baby scheen het zelfs zo te zijn dat mijn ouders alleen maar uit bed hoefden te gaan om mij een flesje te geven en dan weer in bed konden gaan liggen. Zodra ik klaar was bleek ik het lege flesje namelijk vanuit de wieg tegen de muur of op de grond te gooien. Mijn oma vertelde vorig jaar nog dat als zij mij een snoepje aanbood, ik elke keer “nee, dat hoeft niet” zei, terwijl ze aan mij zag dat ik het graag wilde. Ik werd vaak beschreven als een verlegen, maar makkelijk en zelfstandig kind. Maar was dat ook zo? Of was er (ook) iets anders aan de hand?

Hechting in de kindertijd
In mijn boek voor het vak Orthopedagogiek staat het volgende uitgelegd over hechting:

De Engelse psychiater John Bowlby (1907-1990) was de grondlegger van de hechtingstheorie. Gehechtheid is de ‘selectieve en duurzame affectieve band tussen het jonge kind en de primaire verzorger’. Het ontwikkelt zich vanaf de geboorte, maar uit zich pas wanneer het kind ong. 6 maanden is in de vorm van separatieangst. Kinderen begin dan onderscheid te maken tussen bekenden en onbekenden.

baby spoon.gif

Bij eten kan een baby de hulp van een verzorger ook goed gebruiken.

Ook het veilig voelen in de nabijheid van de verzorger is een belangrijk kenmerk van gehechtheid. De gehechtheid van baby’s heeft een overlevingsfunctie; het nog kwetsbare kind is aangewezen op de bescherming van de volwassene zodra er gevaar dreigt. Het ervaren van de beschikbaarheid van die volwassene is dus fundamenteel voor het ontwikkelen van vertrouwen. Niet alleen door fysieke aanwezigheid, maar ook vooral door het vermogen van de volwassene om sensitief en responsief op de signalen en behoeften van het kind te reageren.
Het basisvertrouwen dat het kind ontwikkelt in interactie met de volwassene, vormt de basis om te kunnen exploreren, de wereld te verkennen en van daaruit opnieuw de nabijheid van de primaire verzorger te kunnen opzoeken wanneer dat nodig is (van Hoof & de Vries, 2013).

Wanneer een kind erin slaagt om zich op een goede manier te hechten aan een volwassene, wordt dit veilige gehechtheid genoemd.
Voor meer informatie over de verschillende hechtingsstijlen bij kinderen, klik hier.
Voor een (Engelstalig) filmpje over de vreemde-situatietest, klik hier.

Onveilige gehechtheid of een hechtingsstoornis
Het verschil tussen onveilige gehechtheid/hechtingsproblematiek en een hechtingsstoornis, is o.a. dat problemen die leiden tot onveilige gehechtheid uiteindelijk wel kunnen leiden tot een hechtingsstoornis. Kinderen met onveilige hechting zijn over het algemeen goed te behandelen. Kinderen met een hechtingsstoornis zijn niet gehecht. Dit is vaak een stuk moeilijker te behandelen, omdat de stoornis diep verankerd zit. Het kind heeft dan vaak vanaf de geboorte geen ervaring gehad met een hechtingsrelatie, doordat het kind bijvoorbeeld wisselende opvoeders heeft gehad en daardoor geen vertrouwensband heeft kunnen opbouwen.

Bij een kind met hechtingsproblematiek is er wel een periode geweest waaraan het zich heeft kunnen hechten aan een volwassene, maar is deze relatie na verloop van tijd verbroken waardoor het kind een traumatische hechtingservaring heeft opgedaan. Dit komt doordat de biologische ouders (tijdelijk) niet beschikbaar zijn geweest. Dit kan in veel verschillende situaties voorkomen. De bekendste situaties zijn bij adoptie en plaatsing in een pleeggezin, maar hechtingsproblematiek kan ook ontstaan als een kind bij zijn biologische ouders opgroeit. Andere redenen kunnen zijn dat een kind in zijn eerste levensjaren veel ziekenhuis opnames heeft gehad, is verwaarloosd en/of de gevoeligheid van een kind (het temperament). Het ene kind heeft soms eenmaal meer steun en aanmoediging nodig dan het andere.

Er zijn veel meer mensen onveilig gehecht, dan dat er mensen zijn met een hechtingsstoornis. Ongeveer 25-30% van de bevolking heeft last van hechtingsproblematiek, terwijl ongeveer 1% van de bevolking last heeft van een hechtingsstoornis.

KOPP-kind & brus
ec7485dca647c0960906c798aa2764cdGelukkig is er bij mij sprake van hechtingsproblematiek. Hiermee bedoel ik ‘gelukkig’ in de zin van: het is doorgaans beter te behandelen. In het kopje hierboven werd al genoemd dat hechtingsproblematiek ook kan ontstaan wanneer een kind opgroeit bij zijn/haar biologische ouders. Wanneer ouders zelf lichamelijk of psychisch ziek zijn, kunnen zij minder beschikbaar zijn en geen nabijheid geven. Ouders met een onveilige hechting vallen ook onder de categorie ouders met psychische problemen. Onveilige gehechtheid kan namelijk ook van generatie op generatie worden doorgegeven. Ouders met hechtingsproblematiek kunnen door hun eigen problemen minder goed in staat zijn om sensitief te reageren op de uitingen van het kind, waardoor het kind zelf ook hechtingsproblemen kan gaan ontwikkelen. Dat laatste is hoogstwaarschijnlijk de oorzaak van mijn hechtingsproblematiek. Allebei mijn ouders hebben namelijk ervaren dat zij een moeilijke jeugd hebben gehad. Je zou dus kunnen stellen dat ik de hechtingsproblemen geërfd heb.

Een kind wiens ouder(s) psychisch ziek is/zijn, wordt ook wel een KOPP-kind genoemd; Kinderen van Ouders met Pyschische Problemen. KOPP kinderen kunnen overbelast raken door praktische (huishoudelijke) taken voor hun ouder(s) te moeten overnemen, maar dit kan ook zijn wanneer ouders het kind belasten door hun eigen zorgen met het kind te bespreken. Wanneer in het gezin niet de ouders ziek zijn maar een broer of zus, dan wordt het kind ook wel een brus genoemd (samenvoeging van de woorden broer en zus). In een gezin waar een kind ziek of gehandicapt is, gaat er begrijpelijk veel aandacht naar dit zieke of gehandicapte kind. Maar wanneer er in het gezin nog andere kinderen aanwezig zijn kunnen zij in een moeilijke positie komen te zitten.

92c5f3aed6f563adff62cb8ebb2a09cc

Zie brussenboek.nl voor info over dit boek met ervaringsverhalen en tips voor brussen.

Zelf kan ik stellen dat ik behalve een KOPP-kind, ook een brus ben. Doordat mijn broer ziek was, ging er veel aandacht naar hem uit. Niet alleen was hij voor 80% doof, maar hij raakte als tiener ook nog eens depressief. Zelf was ik als 6-jarige te jong om te begrijpen wat er met mijn broer aan de hand was. Ook hebben mijn ouders nooit verteld over zijn depressiviteit. Ik kreeg last van gevoelens van jaloezie: waarom kreeg mijn broer meer aandacht dan ik?
Nadat mijn broer op zijn 19e suïcide pleegde, had ik vooral veel last van schuldgevoelens. Niet alleen omdat ik mij verantwoordelijk voelde voor de dood van mijn broer (zie interview in Folia voor meer hierover), maar ook zag ik hoe moeilijk mijn ouders het ermee hadden.

Ik dacht vanwege mijn kinderlijke logica dat ik een moordenaar was en dus een slecht mens. Ik wilde de perfecte dochter voor mijn ouders zijn om dat gevoel te compenseren. Al gauw merkte ik dat het hen hielp als ik zoveel mogelijk deed alsof ik er niet was. Mijn ouders hadden hun handen vol aan zichzelf en hadden daardoor weinig geduld. Ze snauwden of mopperden dan wel eens op me. Heel begrijpelijk na zo’n ingrijpend verlies. Ik kreeg het gevoel dat ik veel vaker iets niet goed deed, dan wel goed. Ook ontstond bij mij de overtuiging dat mijn ouders niet van mij hielden. Door er zoveel mogelijk ‘niet te zijn’ was ik hen het minste tot last ondervond ik. Dat leek het beste voor ons allemaal. Wat ik nog niet wist, is dat ik hierdoor een laag zelfbeeld en een patroon zou ontwikkelen waarin ik mezelf constant zou wegcijferen. Ook praatte ik niet over mijn gevoel. Dat hoorde zo dacht ik, want dat deden mijn ouders ook niet. Daarnaast was ik bang dat ik naar de gevangenis zou moeten wanneer ik zou opbiechten dat ik mij schuldig voelde over de zelfmoord van mijn broer. Zowel mijn ouders als ik, hadden last van onverwerkte/gecompliceerde rouw. Ondanks dit alles zag het er van de buitenkant waarschijnlijk anders uit; mijn ouders kregen vaak complimenten te horen van andere ouders: “Wat een rustig en makkelijk kind!”.

Sociale vaardigheden
Spelkamer2Ik kan me herinneren dat ik een hele tijd in mijn eentje wilde spelen op de basisschool. De juf probeerde tevergeefs klasgenootjes op mij af te sturen om mee te doen, maar ik bleef stoïcijns in mijn eentje kleine wigwams bouwen van takjes. Dit is één van de redenen geweest dat ik naar een kinderpsychiater moest.
Niet vanwege de wigwams, maar vanwege het afzonderen van mezelf. Bij de psychiater werd tijdens het gesprek voor mijn neus een prachtig  poppenhuis neergezet, waar ik vervolgens niet mee durfde te spelen. “Hoeft niet.”
Uiteindelijk kreeg ik één ‘hartsvriendin’ in de klas waarmee ik een aantal jaar samen heb gespeeld, zelfs buiten schooltijd! Helaas wilde zij in groep 8 geen vriendinnen meer zijn. Vrienden maken is niet het enige wat ik vermeed als kind. Mijn ouders stuurden mij na school namelijk vaak langs de bakker om brood te halen, maar wisten niet dat ik dit doodeng vond. Ik stond dan zwetend en met buikpijn in de bakkerswinkel, bang dat ik iets fout zou doen. Wanneer het niet lukte en ik thuis kwam zonder brood, zei ik dat ik het was vergeten. Dit was nog altijd minder eng en gênant om te vertellen dan dat ik bang was om een brood te kopen. Mijn ouders werden vervolgens boos op me. Ze dachten dat ik lui was.

Als kind werd ik altijd al gezien als een stil en verlegen meisje, maar nu ik ouder werd kwam ik daar niet meer mee weg. In de brugklas had ik het nog voor elkaar gekregen om deel uit te maken van een leuke vriendinnengroep. In de derde klas van de middelbare school groeiden we helaas al uit elkaar en was ik veel op mezelf. Dat vond ik wel prima zo, maar mijn mentor was het daar niet mee eens en meldde mij aan voor de sociale vaardigheidscursus op school. Doodeng en super gênant vond ik al die oefeningen, maar ik merk nu nog steeds dat ik baat heb bij de handvatten die ik meekreeg. Bijvoorbeeld eerst vragen: “Mag ik u wat vragen?”, als ik een vreemde moet benaderen om iets te vragen. Hoewel ik een vreemde aanspreken niet meer zo eng vond als toen, zeg ik dat nog steeds steevast voordat ik mijn daadwerkelijke vraag stel.
In de vierde klas maakte ik echter vrienden en vriendinnen, waar ik zelfs nu nog veel contact mee heb.

Parentificatie
In het kopje over KOPP-kinderen en ‘brussen’ benoemde ik al kort dat wanneer een ouder of broer/zus in het gezin (fysiek of psychisch) ziek  is, kinderen al jong in een zorgende rol terecht kunnen komen. Het kind wordt in zo’n geval in de rol van ouder gedrukt met alle verantwoordelijkheden en verplichtingen die daarbij horen. Het kind zorgt dan bijv. voor de ouder, de jonge(re) kinderen en draait op voor het huishouden. Dit wordt ook wel parentificatie genoemd.

Toen ik ongeveer 12 jaar was, kreeg mijn moeder te horen dat zij een agressieve vorm van huidkanker had. Mijn moeder, en met haar ook mijn vader en ik, kwamen in een lang traject terecht van ziekenhuis onderzoeken, operaties,  controles, chemokuren, bestralingen, tot uiteindelijk bleek dat het niet mocht baten.
Op kerstavond in 2006 kregen we te horen dat ze was uitbehandeld en vanwege uitzaaiingen in haar lymfeklieren nog maar een jaar te leven zou hebben. Tijdens dit traject, hebben mijn vader en ik naast zorg voor mijn moeder, vanzelfsprekend ook veel huishoudelijke klussen op ons moeten nemen. Zo kookte ik wanneer mijn vader moest werken, haalde een stofzuiger door het huis, deed de was, hielp mijn moeder naar het toilet en leerde hoe ik mijn moeders open wonden moest verschonen. In de tussentijd was er een depressie bij mij vastgesteld en de beladen sfeer thuis zorgde ervoor dat ik mijn uitvlucht zocht op school. Ik bleef steeds langer hangen na schooltijd en vond een uitlaatklep in het acteren bij het schooltoneel. Heerlijk vond ik het om even iemand anders te kunnen zijn. Tegelijkertijd leerde ik bij het schooltoneel mezelf ook wat meer te laten zien en uit mijn schulp te kruipen.

Helaas nam mijn moeder mij kwalijk dat ik i.p.v. de tijd op school niet zoveel tijd met haar doorbracht en vond dat ik niet genoeg deed in het huishouden. Ze begreep niet dat ik het schooltoneel nodig had als ontspanning, dat ik door de depressie zelf ook ziek was en dat het mij eigenlijk allemaal te veel werd. Uiteindelijk werd ik kort opgenomen bij een crisisopname door toenemende suïcidale gedachten. Het advies van de psychiater was dan ook om regelmatig ergens anders te logeren.
Later leerde ik in therapie dat er bij mij sprake was van parentificatie en dat het niet gek is dat het me allemaal te veel werd; er werd ook veel van mij verwacht als kind.
Mijn moeder overleed uiteindelijk in het voorjaar, vlak na mijn 17e verjaardag.herinner mij

Volwassen relaties
Zoals eerder gezegd heeft de hechting in je jeugd invloed op de manier waarop je later in je leven relaties aan gaat. Bij mij heeft de onveilige hechting en het zijn van een KOPP-kind en brus ervoor gezorgd dat ik als jongvolwassene het nog steeds moeilijk vind om vriendschappen aan te gaan of te onderhouden. Ook intieme relaties ging ik altijd uit de weg; ik werd dan ook bijna nooit verliefd. Drie jaar geleden zei ik nog tegen mijn therapeut: ik blijf mijn hele leven wel alleen, want zo’n relatie zie ik echt niet gebeuren. Door therapie leerde ik dat ik mezelf had aangepraat dat ik liever alleen was en geen andere mensen nodig had. Hiermee hield ik mensen op afstand, want als mensen dan weg zouden gaan, voelde het tenminste minder erg. Pas een aantal jaar geleden kwam ik erachter dat het ‘rotte’ gevoel dat ik als kind en tiener vaak had maar nooit kon plaatsen, het gevoel van eenzaamheid was.
Nadat ik dat inzicht met behulp van een aantal huilbuien en therapiesessies verwerkt had, besloot ik er ook wat aan te gaan doen. Eindelijk erkende ik dat ik daadwerkelijk mensen in mijn leven nodig had en dat ik moest leren om mensen dichtbij te laten.
Makkelijker gezegd dan gedaan natuurlijk. Ik oefende door vaker uit eigen initiatief met vriendinnen af te spreken en werd ook ineens halsoverkop verliefd op een klasgenoot van een vriendin.

mark darcyInmiddels ben ik al 2 jaar samen met mijn eerste en huidige vriend. Dit jaar wonen we zelfs al een jaar samen. Dankzij deze relatie heb ik voor het eerst ervaren hoe het is om écht van iemand te houden. Door de ingewikkelde relatie en onveilige hechting met allebei mijn ouders, heb ik mij nooit zo open durven stellen en dat gevoel  zo sterk kunnen ervaren. Mijn vriend accepteert mij zoals ik ben, inclusief al mijn vervelende eigenschappen en gebreken. Ik heb trouwens ook nog leuke kanten (en die accepteert hij ook). Andersom accepteer ik hem ook ‘just as he is’. Onvoorwaardelijke liefde heet dat volgens de theorie. Klef hè?

Ik heb desondanks nog steeds het één en ander te leren in het hechten, maar ach. We zijn nou eenmaal mensen en mensen zijn geen snelhechters. (Feit!)

snelhechter

Bronnen:

Links:

  • Info voor KOPP-kinderen/volwassenen
  • Info voor brussen

 

4 gedachten over “Slecht gehecht?

  1. Ontzettend herkenbaar. Ben zelf ook kopp kind en brus. Nog steeds. . Ik herkende tijdens mijn studie psychologie parentificatie bij mezelf. Inmiddels ben ik uit huis en na een aantal gesprekken met een maatschappelijk werker redelijk in balans. Ik probeer open te praten over ‘vroeger’, maar er zijn maar weinig mensen die het echt begrijpen, helaas.

    Like

  2. Wat moedig om met jouw verhaal naar buiten te treden Lyka, als Kopp-kind weet ik zelf dat dit niet makkelijk is. Maar het is een belangrijke stap die laat zien dat je jezelf (nu) serieus neemt en de moeite waard. Het verleden is niet uit te wissen maar je kunt nu wel zelf kiezen wie je in je leven toelaat en wat je aandacht geeft.
    Alle goeds!

    Geliked door 1 persoon

Plaats een reactie